door Bert Jansen
Terwijl boze boeren met hun trekkers naar Den Haag trokken, slibde de Veulenkamp in Harderwijk dicht met lieden van heel andere pluimage: BeNeDictee’ers. Zij waren niet gewapend met vervaarlijke hooivorken, maar met pennen – weliswaar scherp geslepen, maar politieel optreden was in het idyllische voormalige Zuiderzeestadje niet aan de orde.
De gastvrijheid straalde ons al tegemoet nog vóór de voordeur geopend was; het echtpaar Dijkgraaf had er zichtbaar plezier in het de nomadische spellers naar de zin te maken. De stemming onder de maar liefst elf gasten (onder wie vijf Vlaamse vrienden) was dan ook van meet af aan eufoor te noemen. Vreugdevol tout court was het weerzien met de Zottegemse tweeling Elsie en Leen Ribbens en verloren zoon Rien Wisse – al impliceerde dat voor menigeen een lagere notering in het algemeen klassement. Nochtans hopen we dat hun rentree geen eenmalige gebeurtenis was.
Na de koffie met begeleidende lekkernijen was het tijd de pennen te kruisen. Ook deze keer werden we weer vergast op twee invuldictees, een van onze gastheer en een van Jeroen van Heemskerck Düker. Door beide was gewoontegetrouw de taalkundige stofkam gehaald door onze eigen sensitivityreader, onze onvolprezen bentgenoot Johan de Boer.
Kramplach
René Dijkgraaf trapte af met een dictee dat hij als titel had meegegeven ‘Nederland-België’. Kon het toepasselijker in dit gezelschap? En actueler? Ook Onze Taal besteedt in het juist verschenen maart/aprilnummer namelijk aandacht aan de verschillen tussen het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands. Er wordt in gesuggereerd dat ‘een Hollandse tongval in Vlaanderen al snel enige ergernis oogst’. Zou het écht zo zijn dat de eerste reactie is: ‘Oei, een Hollander’?
Dijkgraaf had zijn inspiratie geput uit Paul Wouters’ gelijknamige boek. Verplichte kost voor iedere BeNeDictee’er! De ondertitel spreekt boekdelen: Met die buren heb je geen vrienden meer nodig. In zijn ‘causerie’, zoals Wouters zijn boek zelf noemt, rekent hij op humoristische wijze af met het grootste misverstand tussen Vlaanderen en Nederland, namelijk dat ze denken dat ze dezelfde taal spreken.
Renés bespreking van Wouters’ studie leidde tot veel herkenning, maar ook tot wanhoop en veel gesteun. Wat wil je ook met zinnen als: ‘Ik zal proberen te voorkomen dat we achteraf voor rooddooraderde ogen en kramplach behandeld moeten worden, en het wordt ook geen notheater of documentaire-theater waar u achteraf de smoor over inheeft’? Welnu, ik meen voor ons allen te kunnen spreken als ik zeg dat zijn wens maar ten dele bewaarheid is geworden. Goed, rooddooraderde ogen zijn ons wel bespaard gebleven, maar dat gold zeker niet voor de correctievellen: die kleurden felrood! En voor kramplach hoefde weliswaar niemand behandeld te worden, maar om nu te zeggen dat zijn dictaat tot een ontspannen glimlach aanleiding gaf …
Maar humoristisch, soepel geschreven en leerzaam was zijn exposé zeker. Niet iedere Hollander was immers op de hoogte van het feit dat amoebedysenterie, barbiersschurft en E. coli-infecties de Vlaamse bevolking in de zeventiende eeuw decimeerden. En wie wist dat Belgische vrouwen goedbeschouwd meer gespinsd zijn op masculiniteit, zoals de auteur in zijn quodlibetachtige presentatie beweerde? Ach, hadden we dat maar eerder geweten. Het was een beetje vijgen na Pasen …
Chefsache
Traditiegetrouw was er ook nog een discussiepunt in Dijkgraafs dictee. In zijn welhaast frenetieke ijver zijn taalvrienden in zijn geraffineerde orthografische val te laten lopen, had hij zich vergaloppeerd; een beetje link in dit gezelschap van orthografische scherpslijpers. Het scherpe oog van een professionele Vlaamse correctrice bleef er dan ook achter haken. En zij kreeg algehele bijval. Tja, je ziet het pas als je het doorhebt.
Onafhankelijk van elkaar maakte zowel Dijkgraaf als uw verslagtikker er een chefsache van. Fieneke Jochemsen van de Taaladviesdienst van Onze Taal meende – helaas voor onze Harderwijkse vriend – ook dat de zinsnede: ‘door dit soort duw-en-trek- – i.t.t. gooi-en-smijtwerk – worden hun bouwprojecten bijna altijd te laat opgeleverd’ niet door de orthografische beugel kon. Zij achtte het ‘uiterst moeizaam en ten sterkste af te raden’ om gedachtestreepjes in combinatie met een samentrekking te gebruiken, omdat je dan een woord (‘duw-en-trekwerk’) moet onderbreken met extra streepjes en spaties. Ze concludeert: ‘Het moge duidelijk zijn dat dit geen dicteeopgave is die goed te spellen (en goed uit te leggen) is.’ Eat this, René!
Samenvattend kunnen we zeggen dat Dijkgraafs dictee vooral leerzaam was, al betwijfel ik of er meer fouten te noteren waren geweest als hij zijn dictee in klassiek Arabisch of Pehlevi had gedicteerd. Variërend op de hierboven geciteerde ondertitel van Wouters’ boek, zou René zich de vraag kunnen stellen of hij met zo’n dictee nog wel vrienden overhoudt. Ik ga ervan uit dat onze geliefde auteur het tongue-in-cheekkarakter in deze vraag herkent.
Zo’n dictee maakt hongerig, maar dat hadden onze gastvrouw en gastheer voorzien: er was ruim gecaterd, waarbij er rekening gehouden was met ieders idiosyncrasie. Zowel voor de lactovegetariër, de ‘glutenallergist’ als de vega-adept was er een keur aan mondvermaakjes. Van parcimonie – die door onze zuiderburen zo gewraakte Hollandse eigenschap – was in de Harderwijkse twee-onder-eenkapper geen schijn of schaduw. Marjan had op de achtergrond de culinaire touwtjes stevig in handen en zag erop toe dat niemand iets tekortkwam. Chapeau!
Flapuit
En toen was het de beurt aan Van Heemskerck Düker. Hij tapte uit een heel ander vaatje; hij deed in zijn exercitie, met de titel Familiair idiolect, een boekje open over zijn voorouders. Gestudeerde mensen, haute volée, en stuk voor stuk niet van de straat, maar om nu te zeggen dat ze een toonbeeld van onberispelijke levenswandel waren … De mortuis nil nisi bene is evident niet Jeroens adagium.
Onze Naardense vriend stelt al in de eerste alinea van zijn dictee geen jantje-rechtuit te zijn, maar het vereist toch warempel geen diepgravende bedrevenheid in close reading om te concluderen dat hij een flapuit van de eerste orde is. Zo vertelt hij dat zijn vader in dit MeTootijdperk geen leven gehad zou hebben en openbaart hij diens normen-en-waardenpatroon; hij ging immers voortdurend eisjedies met een sliert hete klitsen, inclusief een karonje. Wie zal zijn vader daarom echter hardvallen? Ook zíjn vader (opa van de auteur dus) legde het op zijn beurt aan met een weduwe met een kekke ku en een riante hoeveelheid flippes. Tegen zo’n erfelijke belasting helpt geen koude douche!
De eerlijkheid gebiedt echter te vermelden dat Jeroens opa’s en overopa’s aan hun schuinsmarcheerderij bonhomie en liefdadigheid paarden: zij schuwden het toynbeewerk niet en zorgden voor kadavereuze stadsjochies, die gratis konden profiteren van gezonde zeelucht en aansterken op een dieet van jan-in-de-zak, oudewijven en hijlikmakers.
Van Heemskerck Dükers voorouders van moederskant waren aanzienlijk meer gesjochten: in die lijn zie je een lange reeks arbeiders die de zeeën afschuimde, eerst als bakszeuntje, later als kok-in-‘t-ruim en ten slotte als schiegast. Ik vermoed zomaar dat het op die bewuste zaterdag op menig Goois houtenjassenpark onrustig was van de zich in hun graf omdraaiende voorouders. Maar ze zullen het de auteur wel niet euvel duiden; het was voor een goede zaak: een geslaagd dictee waar zijn kompanen van hebben genoten!
Van de nazit hebben we zo mogelijk nog meer genoten. Er kwam drank, sushi (van sushichef Dijkgraaf zelf) en Zweedse appeltaart uit de Ribbenskeuken ter tafel. Appeltaart die ook voor iemand die geen appeltaartfan is een omweg waard is!
Kantje boord
Aan de uitslag wil ik weinig woorden vuilmaken. Vanzelfsprekend werd het weer een ongelijke strijd, waaruit Rein Leentfaar, de Middelburgse wiskundige, als beste tevoorschijn kwam. Zijn orthografische ego is daarmee weer eens opgepoetst. Zijn naam zal gekaderd in een lauwerkrans in de dicteeannalen worden bijgeschreven.
Maar Reins overwinning was kantje boord: de hete adem van de Joop Zoetemelk van het dicteecircuit moet hij in zijn nek gevoeld hebben, want het scheelde maar één puntje! Gefeliciteerd, Herman Killens.
En het brons was voor Rien Wisse. Hij bewees maar weer eens dat een oude vos dan zijn haren mag verliezen (alhoewel menige veertiger op dat punt jaloers op zijn licht grijzende haardos mag zijn), maar niet zijn streken. Knap werk!
Frank Denys deed het ook lang niet slecht: voor hem was de vierde plaats. De zusjes gaven elkaar niet veel toe: Leen Ribbens eindigde op de vijfde, tweelingzus Elsie (met slechts twee foutjes meer) op de zesde plaats. En de rest? Die sturen we naar een spellingbootcamp …
Joost Verheyen, Minerva Holsbeek en Marre Vervloet deden digitaal mee. Hun scores komen overeenkomstig ons reglement niet in de officiële kanalen.
Prachtig, Bert! Dank je wel, ook namens Marjan. Ze was al dagen aan ‘t koken en ze slaagt er met haar belangstellende natuur altijd weer in mensen zich thuis te laten voelen. Daar pluk ik ook de vruchten van …
Mooi verslag, Bert