De klemtoon speelt een niet te onderschatten rol in vrijwel elk dictee. Een voorlezer kan door zijn intonatie de schrijfwijze van heel wat samenstellingen beïnvloeden. Dictee-expert Pieter van Diepen analyseert enkele beruchte gevallen in zijn nieuwe column.
door Pieter van Diepen
Ik wijs jullie er met klem op dat een klemtoon – ook kortweg: een klem – bij het voorlezen van een dictee soms van doorslaggevend belang is. Hoe ik daar zo op kom? Bij het dictee van de universiteit en de hogeschool van Amsterdam, op 9 december 2013 gehouden in de prachtige aula van de lutherse kerk aan het Spui, hoek Singel, kwamen een paar kwesties voor die me weer eens in die Pen deden klimmen.
Cisterciënzerklooster
Ik schreef in Amsterdam eerst cisterciënzer klooster, los, omdat het ten minste één keer als cisterciënzer klóóster werd voorgelezen, dus met niet alleen een klemtoon op en, maar ook een klemtoon op kloos. Bij de nabespreking werd gezegd dat we hadden kunnen weten dat het aan elkaar moest “want het kwam ooit in het Groot Dictee voor”. Dat was in 1996. Ik weet niet meer hoe het toen is uitgesproken, maar ik weet wel dat het enkele feit dat het toen aan elkaar moest, geen best argument is. De vraag is of het een samenstelling is, à la moederkerk, of dat cisterciënzer (ook) een bijvoeglijk naamwoord is.
Wat zeggen het Groene Boekje en Van Dale? Die zijn opvallend eensluidend: beide geven cisterciënzer als zelfstandig naamwoord én als bijvoeglijk naamwoord. En, ook niet onbelangrijk, beide vermelden geen lemma cisterciënzerklooster. Daarom heb ik een voorkeur voor de losse schrijfwijze, temeer omdat in een samenstelling als deze het eerste lid in het meervoud meer voor de hand zou liggen: cisterciënzersklooster. Keur ik daarmee cisterciënzerklooster af? Nee, maar dan moet het wel heel duidelijk met maar één klemtoon, op en, worden voorgelezen.
Hoe zit het bij de andere orden? Bij de volgelingen van Sint-Dominicus ligt dat anders. Het zelfstandig naamwoord, dus de aanduiding van een lid van die orde, is niet dominicaner, maar dominicaan. Je kunt spreken van een dominicaner klooster of van een dominicanenklooster (en niet dominicaanklooster). Bij de franciscanen idem dito: een franciscaner klooster of een franciscanenklooster. En bij de benedictijnen? In het Groot Dictee van 1999 kwamen benedictijner monniken voor, en in dat van 2008 een benedictijnerabt. Was dat correct? Dat hangt ervan af of je de precieze of de rekkelijke lijn aanhangt. Het Groene Boekje geeft als zelfstandig naamwoord benedictijn (en benedictijnenabdij) en als bijvoeglijk naamwoord benedictijner. Dat zou erop duiden dat benedictijnerabt fout is: het had ofwel benedictijner abt, ofwel benedictijnenabt moeten zijn. Maar Van Dale geeft, anders dan bij dominicanen en franciscanen, expliciet twee nevenvormen: benedictijnenabt én benedictijnerabt. Maar ook hier geldt: dan moet het wel met maar één klemtoon, op tij, zijn voorgelezen. En of dat zo was, weet ik niet meer.
Nog meer gevallen
In het UvA-HvA-dictee kwamen nog twee gevallen voor waarbij de klemtoon van belang was voor het al dan niet aan elkaar schrijven van een woord. “Eigenlijk is braken achteruit eten.” De eerste vraag is: mag je achteruiteten, dat niet in het Groene Boekje en Van Dale voorkomt, analoog aan achteruitgaan en nog een hele ris werkwoorden aan elkaar schrijven? Ik vind van wel, op grond van wat Van Dale zegt bij het lemma achteruit: als eerste lid in samengestelde werkwoorden die betekenen ‘de door het tweede lid genoemde handeling in achterwaartse richting uitvoeren’. Dat ‘achterwaarts’ bij braken omhoog is, doet niet ter zake. Achterwaarts is de tegengestelde richting van voorwaarts, en voorwaarts, vooruit eten, is in dat geval omlaag, van de mond naar de maag. Merk op dat voorúíteten iets anders is: alvast wat eerder eten dan anderen. Een tweede, belangrijker vraag is: mag je achteruiteten in déze context aan elkaar schrijven? Dat, lezer, hangt weer van de klemtoon af. Wordt er achterúíteten gezegd, met één klemtoon, dan is het aaneen, ligt er ook een klemtoon op de eerste e van eten, dan zijn het twee woorden. Zoals het in het Amsterdamse dictee moest. Maar of het daar steeds zo gelezen is …
Een prachtig woord bij het dictee in Amsterdam was ook ‘vaakluizen’, in de zin “Wij hadden als kinderen zichtbaar vaakluizen.” Dat zijn, was de uitleg, die korreltjes die je ’s morgens in ooghoeken ziet. Ik kende het woord niet, ik schreef het los. Ondanks zichtbaar, dat in mijn context niet past, en ondanks dat het goed is voorgelezen, met alleen een klemtoon op vaak. Ik dacht nog: wat zegt hij dat raar …
Manchesterbroeken
Bij het Leids dictee in café De Bonte Koe in 2006 hadden een Bussumer en ik, ex aequo winnaars, beiden manchesterbroeken, wat fout gerekend is. Ik weet niet meer of het met één klemtoon is voorgelezen, mánchesterbroeken, of met twee, mánchester bróéken – ik lette daar toen nog niet zo op. Ik weet wel dat in het Groot Dictee 1996 manchesterkledij voorkwam. Let op: volgens Van Dale is het mánchester (uitgesproken als men-), maar de volksmond heeft daar manchéster (en niet op zijn Engels) van gemaakt. In het Aalsmeers dictee van dit jaar doken denimbroekjes op. Ik had het los: denim broekjes. De jury rekende beide vormen goed, maar had in mijn ogen denimbroekjes aan elkaar niet goed mogen rekenen. Als het al correct is – het staat niet aan elkaar in het Groene Boekje en Van Dale en bij het bijvoeglijk naamwoord denim staat niet “ook als eerste lid in samenstellingen” of zoiets – dan was het hier niet goed omdat het duidelijk met twee klemtonen, dénim bróékjes, is uitgespoken. Nog recenter: het vintagemodel, dan wel vintage model. Zie daarvoor mijn column van 28 november 2013 – de klemtoon hielp hier niet, want het is niet voorgelezen, het stond op papier in de voorronde van het Groot Dictee in de Volkskrant.
De twee ergste klemtoonmissers die ik ken, zijn mijn favoriete woord boerderijijsbereiderij uit het Deventer dictee van 2009, van mijn hand, en het meest spraakmakende (samen met thymotische) uit het Groot Dictee 2010, de eerste-, tweede- en derdegeneratieallochtonen. In Deventer bedoelde ik een bedrijf waar boerderijijs bereid werd, met twee ij’s die niet botsen. Helaas had ik vooraf niet in de gaten dat de voorlezer het met een verkeerde klemtoon kon versjteren: hij las het alsof het een boerderij annex ijsbereiderij was, een boerderij-ijsbereiderij. Met koppelteken. Proef het verschil: boerderíjijsbereiderij, met alleen een klemtoon op het eerste rij, versus boerderíj-íjsbereiderij, met twee klemtonen, op het eerste rij en op ijs. Dat betekende dat we de schrijfwijze met koppelteken met goed fatsoen niet meer fout konden rekenen, en zelfs dat we de beoogde versie zónder koppelteken eigenlijk als fout hadden moeten tellen. Wat de jury vertikte. Wat betekent dat de winnaar, de Kannibaal van Paal, eigenlijk een fout minder had. De ergste klemtooncanard kwam van ons aller Philip Freriks. Hij las in 2010, ‘mijn’ jaar, “de éérste, twééde en dérde generátie allochtónen” waar je zomaar drie of vier fouten voor kon krijgen. Het moest zijn “de éérste-, twééde- en dérdegeneratieallochtonen”. Gelukkig had ik in het begin goed naar de auteur, Tommy Wieringa geluisterd …
Net iets anders
Soms is het net iets anders, soms moet je kiezen tussen los of aan elkaar zonder dat je houvast hebt aan de klemtoon. Er is, denk ik, geen verschil te horen tussen “een groengeverfd hek” en “een groen geverfd hek”. Tenzij de nadruk op geverfd ligt: een groen gevérfd hek (en niet groen gespoten, of met kleurkrijt groen gemaakt). Dat met kleuren is lastig. Groengeverfd staat niet in het Groene Boekje, maar blauwgeverfd wel. Daarom wordt in het SpellingSpel op het internet bij het woordpaar groen geverfd / groengeverfd het eerste alternatief als het goede beschouwd. Witgesausd (Delfts dictee 2010) of wit gesausd (wat ik had)? Niet in het Groene Boekje, noch in Van Dale, maar aan elkaar geschreven naar analogie met blauwgeverfd en vele andere voorbeelden. Mag dat zomaar, die analogie? Het roze boekje, met de vijfduizend venijnige dicteewoorden, vindt van wel: “Kleurnamen schrijf je vast aan woorden als gestipt, geblokt en gevlekt: blauwgeruit, geelgerand, groengekleurd, roodgeblokt, witgeverfd, zwartgeblakerd, etc.” Ik twijfel. Ik ben niet geneigd de analogieregel algemeen geldend te vinden, zie rodekool, witte()kool en groene kool in een eerdere column van 4 oktober 2012, maar ik ben rekkelijk genoeg om het raar te vinden dat blauwgeverfd wel en groengeverfd niet goed zou zijn.
Zoals een *twee*dehands tv in een tweede*hands*winkeltje.
Tussen *…* het beklemtoonde deel.
2010 Merelbeke : de eerste-, tweede- en derdegeneratieallochtonen, klemtoon à la Freriks … oeps 4 fouten. Totaal verrassend toch nog een allereerste zege … 🙂
Een reactie op een stuk van mezelf? Meer een toetje, of nee, koffie na de maaltijd. Over koffie. De openingszin van het GDNT 2013 was geen zuivere koffie. En dan doel ik niet op de foutieve beknopte bijzin, maar op het feit dat ‘koffiegedronken’, aan elkaar, fout gerekend is. Terwijl koffiedrinken in het GB staat. Maar dat weet alleen een handjevol specialisten. Was het dan fout zoals het op het correctiescherm stond? Hadden winnaar Dirk en vele anderen dan een fout meer? Nee. Want koffie drinken, los, staat óók in het GB. Als de lemma’s koffie en drinken. Het gaat om twee verschillende werkwoorden: koffiedrinken en (wat dan ook, ook koffie) drinken. Net als bij groen()geverfd in deze column, kun je ook bij ‘Na koffie()gedronken te hebben …’ niet aan een klemtoon horen of het los of aan elkaar moet. Dat haal je alleen uit de context. Vergelijk maar eens: “Na lekker koffiegedronken te hebben” en “Na lekkere koffie gedronken te hebben”. Dan zie je het verschil. Maar als ‘lekker(e)’ er niet bij staat, is alles goed, los en vast. In mijn column ‘Alles goed?’ van 29 april 2013 noemde ik pianospelen (het voorbeeld uit de leidraad, 6.8.c), maar ook daar geldt: “Ik ga pianospelen” versus “Ik ga op de piano spelen”. Ik ga een middagje wijnproeven, en dan vooral rode wijn proeven. En René mocht het Hoorns dictee schrijven voor de liefhebbers van dicteeschrijven.
Een gelukkig nieuw()jaar allemaal!
Een zwervende Zeeuw heeft, toen ie toevallig even thuis was, de koffiekwestie voorgelegd aan de Taaladviesdienst van Onze Taal. Hier is het antwoord:
‘Het is niet goed duidelijk waarom ‘koffie gedronken’ in het Groot Dictee (ook) goed werd gerekend. Het lijkt erop dat de jury over het hoofd heeft gezien dat ‘koffiedrinken’ (en ook de vervoegde vormen daarvan) als één woord in het Groene Boekje staat. ‘Koffie gedronken’ als twee woorden is niet onmogelijk en ligt in sommige contexten zelfs meer voor de hand. Maar meestal houdt de jury het uitgangspunt aan dat de spelling van het Groene Boekje de doorslag geeft als de context niet uitdrukkelijk een andere richting uit wijst – en dat laatste was hier niet aan de orde.
Volgens diezelfde gedachtegang valt te beredeneren dat ‘zozeer’ aaneengeschreven moet worden: Van Dale noemt ‘zozeer’ en ‘zo zeer’ synoniemen, maar omdat het Groene Boekje ‘zozeer’ vermeldt en de context geen duidelijke reden biedt om daarvan af te wijken, zou ‘zozeer’ de juiste keuze moeten zijn. Het lijkt inderdaad consequent als de jury dan ook alleen ‘koffiegedronken’ goed zou rekenen, en niet ‘koffie gedronken’. Het Groot Dictee is niet altijd vrij van dit soort inconsistenties.
Met vriendelijke groet, namens het Taalunieversum,
Jaco de Kraker’
De column van Pieter illustreert duidelijk dat spellingverschillen op basis van klemtoon vaak subtiel zijn en bovendien in vele gevallen vatbaar voor discussie. Wie kan immers een onbesrispelijke voorlezing garanderen?
Een goede dicteetekst moet volgens mij zo veel mogelijk het ideaal van twijfelvrije opgaven nastreven. Een dicteeauteur die zich aan klemtoongevallen waagt, zet eigenlijk zichzelf klem.
Mijn dicteewens voor 2014 is een parafrase van Lao-Tse uit de tekst van Tommy Wieringa (GDNT 2010) en richt ik aan alle dicteeauteurs: schrijf een dictee zoals je een klein visje bakt: behoedzaam!
Eens, Frank. Het luistert heel nauw. Ik denk dat veel mensen fastfood niet als fástfood uitspreken, maar als fást fóód. Idem voor winningmood. Niet in Van Dale, maar het Groene Boekje schrijft het aan elkaar. Dan zou je wínningmood moeten zeggen, en niet wínning móód, wat je altijd hoort. Fast en winning zijn bijvoeglijke naamwoorden, dus niet vergelijkbaar met sciencefiction, maar ik vind bij dat woord de klemtoon ook altijd wringen. Je zegt scíencepark, met de klemtoon op sci, maar sciencefíction. Door die klemtoon op fic heb ik altijd de neiging om het los te schrijven.
Nog een toetje: schwarzwalderkírschtorte, volgens Van Dale aan elkaar en met alleen een klemtoon op kirsch. Maar als je het met twee klemtonen hoort, schrijf je toch Schwárzwalder kírschtorte?
Winningmood staat wel in VD, Pieter, maar dan onder de i: in de winningmood.
Ik zie het, Frank. Maar wel los: in de winning mood. Met de klemtoon op mood.
Nee, beslist niet: oVD – in the winningmood, in de winningmood! Ook in de eVD al, in de papieren VD staat het nog fout. Zoeken op ‘in the’ resp. ‘in de’.
En voor wie de eVD of oVD niet erkent … In GB gewoon de (!) winningmood!