Hoe rekkelijk ben ik nu precies?

Een column van Pieter van Diepen Voor Voor wie schrijf ik dit driegangencolumnpje eigenlijk? Want het gaat nergens over. Ja, over spelling. En hoewel er maar weinig onderwerpen zijn die […]

Een column van Pieter van Diepen

De Estlandse euro

De Estlandse euro

Voor

Voor wie schrijf ik dit driegangencolumnpje eigenlijk? Want het gaat nergens over. Ja, over spelling. En hoewel er maar weinig onderwerpen zijn die mensen meer in de pen doen klimmen dan de spelling, en in het bijzonder wijziging ervan, houd ik staande: het gaat nergens over. Een kniesoor die erop let.

Want hoe erg is niet-correct spellen? Het is wettelijk verplicht, maar alleen voor de overheid en het onderwijs. Niet-ambtenaren en niet-scholieren mogen spellen zoals ze willen. En aan tweets en sms’jes te zien doen ze dat ook. Maar wat wacht wel-ambtenaren en wel-scholieren als ze de wet overtreden? Eenzame opsluiting? Water en brood? Welnee, er staat geen enkele sanctie op: geen woord daarover in de wet (de Spellingwet van 2005) of in het bijbehorende besluit van de minister (Besluit bekendmaking spellingvoorschriften 2005). Dat besluit zegt dat we moeten spellen volgens het Groene Boekje van 2005, dat bestaat uit regels (de leidraad) en de woordenlijst. Plus drie lijsten met aanvullingen (errata).

En dat is het? Ja, dat is het. En de Dikke Van Dale dan, of beter Van Dales Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal? Dat is een prima woordenboek, vol met zeer wetenswaardige kost. Het volgt – op wat uitzonderingen na – sinds de laatste (veertiende) druk, ook van 2005, de spelling van het Groene Boekje en heeft daarvoor het keurmerk van de Taalunie gekregen. Maar het heeft geen officiële status. Dat is een misverstand. In de wereld geholpen door dicteejury’s, die van het Groot Dictee der Nederlandse Taal voorop. Daar is regel 1: “Je moet spellen zoals het in het Groene Boekje staat.” En regel 2: “Als het niet in het Groene Boekje staat, moet je spellen zoals het in Van Dale staat.” En alle jury’s bauwen dat na. Maar als iets niet in de woordenlijst van het Groene Boekje staat en ook niet volgens een regel in de leidraad is te beredeneren, dan mag ook een ambtenaar of een scholier het spellen zoals hij wil, Van Dale of geen Van Dale.

Hoe erg is niet-correct spellen, vroeg ik. Er staat geen straf op overtreding. Geen formele straf althans. Maar het kan wel andere, nare gevolgen hebben. Je kunt eigenwijs, slordig of dom gevonden worden. Een scholier zal een slecht cijfer krijgen, een ambtenaar moet misschien zijn werk overdoen. Je kunt ook verkeerd begrepen worden. Een voorbeeld: ik wilde mijn voorgevelkozijnen vervangen en mijn architect vroeg daar een bouwvergunning voor aan. Maar hij schreef “vervangen voorgevel kozijnen”. Toen kreeg ik een vergunning voor het “vervangen van de voorgevel en de kozijnen”.

Voor wie schrijf ik dit stukje, vroeg ik ook. Om in Alex’ voetbalmetafoor te blijven: het straatvoetbal, van de tweets en sms’jes, zal zich van de officiële spelling weinig aantrekken, het amateurvoetbal doet zijn best, maar kent de spelspelregels nauwelijks. De professionals in de eredivisie willen zeker niet eigenwijs, slordig of dom lijken, maar willen nog minder gecorrigeerd worden. Nee, ik schrijf dit voor de ware vedettes van de Champions League, mijn dicteevriendjes en -vriendinnetjes. Begrijp me goed, iedereen mag het lezen, graag zelfs, maar ik vrees dat velen denken: rekkelijken, preciezen, waar gáát dit over? Zo niet de dicteetijgers, de kniesoren die er wél op letten. Die weten dat in het Groene Boekje c.a. veel geregeld is, maar niet alles. En dat iets soms voor verschillende uitleg vatbaar is. Deze specialisten zoeken steeds de rafelranden op. Bouwen redeneringen. Soms streng in de leer: de preciezen. En soms een stuk soepeler: de rekkelijken. Dat bracht me tot mijn eerste vraag: hoe rekkelijk ben ik nu precies?

Hoofd

Als hoofdgerecht serveer ik een spellingkwestie die de gemoederen in Dicteeland dikwijls bezighoudt. Het gaat om het al dan niet aan elkaar schrijven van een bijvoeglijk naamwoord en een ander bijvoeglijk naamwoord, het tweede vaak een bijvoeglijk gebruikt tegenwoordig of verleden deelwoord. Ik doel op samenstellingen van het type kortharig, kortdurend en kortgeleden, alle in het Groene Boekje. De vraag is simpel: betekent dit laatste dat we, analoog aan deze woorden, ook andere samenstellingen van een bijvoeglijk naamwoord met kort- aan elkaar moeten schrijven?

Het Groene Boekje vermeldt ook nog: kortaangebonden, kortademig, kortgeknipt, kortgerokt, kortgeschoren, kortgolvig, kortstondig en kortzichtig. Maar niet kortlopend. ‘Preciezen’ schrijven daarom “kort lopende contracten”. Extreem preciezen die het ook in een dictee zo schrijven, ondanks dat Van Dale kortlopend geeft en bij dictees doorgaans de regel geldt dat als iets niet in het Groene Boekje staat, de spelling van Van Dale geldt, zullen in het dicteecircuitje niet voorkomen. In Van Dale staat ook nog: kortbondig, kortborstig, kortgeaard, kortgenageld, kortgestuikt, kortjarig, kortkarstig, kortschedelig, kortstapelig, kortstijlig, kortvleugelig, kortwiekig en kortziend. ‘Rekkelijken’ vinden dat al dergelijke samenstellingen aan elkaar mogen, nee moeten, zeker als ze in Van Dale staan, maar ook andere, die niet in het Groene Boekje noch in Van Dale voorkomen, zoals kortvingerig en kortgebroekt, analoog aan kortvleugelig en kortgerokt.

We gaan nog een stapje verder. Het tegenovergestelde van kort is lang. Betekent de analogieregel van de rekkelijken dat alle samenstellingen met lang ook aan elkaar moeten? Dicteediehards weten dat kortgeleden in het Groene Boekje staat, maar langgeleden niet! Die schrijven dus “lang geleden”, ook in dictees, want het staat ook niet in Van Dale.

Zo zijn er samenstellingen met groot en klein, goed en slecht, hoog en laag, fijn en grof – noem maar op. Ook met heel en half. In het Groene Boekje staat halfdronken. Halfbeneveld niet. Ook niet in Van Dale. Bij het Leids Dictee 2011 ontstond discussie over half beneveld, over de analogie met halfdronken en of daarom analoog daaraan halfbeneveld niet (ook) juist was. De preciezen-versus-rekkelijkendiscussie in zijn zuiverste vorm. Een vergelijkbaar voorbeeld bij het Delfts Dictee 2010: witgesausd. Het Groene Boekje vermeldt witgekalkt, witgelakt, witgepleisterd en witgeverfd. Maar niet witgesausd. Van Dale geeft alleen witgekalkt en witgepleisterd. Ik schreef dan ook “wit gesausd”, maar de jury rekende dat fout. Iemand zei dat alle combinaties van een kleur met gekleurd, geverfd, gesausd etc. aan elkaar moesten. Als daar in de Technische Handleiding een algemene regel over stond, quod non, dan had hij een punt. Of als Van Dale een formulering had die daar ruimte voor laat: “als eerste lid in samenstellingen als …”, dus niet limitatief, ook dan had ik er, in een dictee welteverstaan, vrede mee gehad. Nog een voorbeeld uit de dicteepraktijk: Deventer 2008. Goedgeschreven staat in het Groene Boekje en de auteurs vonden aanvankelijk dat ook goedgenoteerd – hoewel niet in het Groene Boekje, noch in Van Dale – aan elkaar moest. Naar analogie van goedgeschreven, de rekkelijkenlijn. Daar zijn ze later van teruggekomen.

En ik? Nomen est omen, ik ben een pietje-precies. Ik hecht aan de autoriteit van regels (ik ben ambtenaar, ja, hoezo?). Ik schreef dus in Leiden “half beneveld”, in Delft “wit gesausd” en in Deventer “goed genoteerd”. En zou dat weer doen. Ik ben wel een pragmatische precieze: als ik bij een dictee weet dat iets niet in het Groene Boekje staat, maar wel in Van Dale, zoals ‘weleens’, schrijf ik het zoals Van Dale. Maar als iemand mij vraagt hoe je ‘wel( )eens’ schrijft, geef ik een genuanceerd antwoord: los, want het staat niet aan elkaar in het Groene Boekje, en er is ook geen regel die dat dwingend voorschrijft*, maar in een dictee met de gebruikelijke spelregels aan elkaar, want zo staat het in Van Dale. Voor de fijnproevers: dat was ook in de spelling van 1995 al zo (niet in de woordenlijst van het Groene Boekje, wel in Van Dale), maar toch schreef ik het toen ook in een dictee los! Toen stond namelijk expliciet in het Groene Boekje, in het hoofdstuk Inrichting van de Woordenlijst, paragraaf 2 (Selectie van de woorden): “Een tweede uitzondering vormen die woorden die weliswaar vaak voorkomen in het materiaal van de databank, maar die desondanks fout zijn.” Als voorbeeld onder andere weleens!

Daar heb ik meteen de crux bij de kop. Mijn stelling is: rekkelijken die de analogieregel aanhangen, gaan voorbij aan het feit dat onze spelling niet top-down wordt bepaald door het Comité van Ministers of de Werkgroep Spelling, maar door de taalgebruikers, het volk zelf! Het criterium voor selectie van een woord voor de Woordenlijst is namelijk het voorkomen ervan in het materiaal van de databank, onder meer de tekstcorpora van het (Leidse) Instituut voor Nederlandse Lexicologie, maar ook vrij beschikbaar materiaal op het internet. Daaruit wordt de zg. fsp-lijst samengesteld, op basis van de frequentie, spreiding en periode.

Het beste voorbeeld is rodekool. Dat komt zo, aaneengeschreven, het vaakst voor. Het is als het ware aan elkaar gegroeid. Groene kool niet. Moeten we dan toch, rekkelijken, groenekool schrijven, analoog aan rodekool, ook nu het volk dat niet doet? Nee, de leidraad van het Groene Boekje is daar stellig in, zie 6.8 onder c (“woordgroep groeit aaneen door veelvuldig gebruik”): een portie rodekool, een portie groene kool. De taal leeft, is in beweging. Witte( )kool is in een tussenstadium: het is nog niet aan elkaar gegroeid, maar Van Dale schrijft het wel al aan elkaar. Misschien volgt het Groene Boekje. Zolang dat nog niet het geval is, vind ik “witte kool” de enig juiste spelling. Maar schrijf ik in een dictee wittekool. Vanwege Van Dale. Al wist ik dat bij het Groot Dictee 2007 nog niet …

Overigens ben ik wel zo rekkelijk dat ik de spelling in de Woordenlijst niet blindelings volg. Het is niet verboden zelf na te denken. Dat is evident bij ‘tenminste’ en ‘ten minste’, allebei in de woordenlijst, met verschillende betekenis. Dat weten alle tijgers. Het staat ook expliciet in de leidraad, onder 6.10. (In het Groene Boekje van 1995 stond ‘ten minste’ nog niet als apart lemma. Na het Groot Dictee 2003 schreef iemand boos dat ‘tenminste’ ten onrechte fout was gerekend in de zin “ten minste eenendertig graden Celsius” – het stond immers zo, aan elkaar, in het Groene Boekje, paginanummer erbij!) Niet alle gevallen van woordparen met betekenisverschil staan in de leidraad genoemd. Maar persoonlijk zou ik schrijven: “Ik at vandaag rodekool, gemaakt van een mooi rode kool.”

Ten slotte nog een zijstapje. In dictees spellen we een woord dat niet in het Groene Boekje staat volgens Van Dale (dat – het zij nog maar eens gezegd – dus geen wettelijke status heeft). Maar hoe schrijven we een woord dat wél in het Groene Boekje staat, maar waarvan we weten dat het in Van Dale op twee verschillende manieren geschreven wordt, met betekenisverschil? Dat kwam voor in het Groot Dictee 2009: kop-van-jut. Zo staat het in het Groene Boekje. Zonder betekenis, zoals bijna alle woorden in de Woordenlijst. En zo werd het goed gerekend. Maar Van Dale geeft kop-van-jut (kermisattractie) én (onder ²Jut) kop van Jut (zondebok). Die laatste betekenis had het in het Groot Dictee. De jury hield star vast aan de hoofdregel: je moet spellen zoals het in het Groene Boekje staat. En pas als het niet in het Groene Boekje staat, geldt de spelling volgens Van Dale. Sindsdien noem ik dit verschijnsel (dat de jury de regel strikt hanteert en dat je daar in een dictee maar beter rekening mee kunt houden) een ‘kop-van-jutje’. Maar ik vrees het moment dat in een dictee “de pubertijd is een periode van Sturm und Drang” voorkomt. Het Groene Boekje geeft alleen Sturm und Drang, Van Dale sturm-und-drang (onrustig overgangstijdperk, bij adolescentie) en Sturm und Drang (literaire stijlperiode in Duitsland, eind 18e eeuw). Ook bij het Groot Dictee 2010 vermoedde ik een kop-van-jutje: Hoekse en Kabeljauwse twisten. Het Groene Boekje geeft hoeks en kabeljauws met onderkast. Maar ik had beter moeten weten: in het Groene Boekje staat ook dictee met een kleine letter. En toch schrijf ik Groot Dictee. Leidraad, regel 16A respectievelijk 16L: hoofdletters bij eigennamen (Groot Dictee) en historische gebeurtenissen (Hoekse en Kabeljauwse twisten).

Na

Na de kwestie van het al dan niet aaneenschrijven van ‘half beneveld’, de directe aanleiding tot deze column, heb ik als toetje nog een ander heet hangijzer onder de dictee-experts: het al dan niet aaneenschrijven van een voorzetsel en een werkwoord. Ook hiervoor was een directe aanleiding: Alex schreef in zijn column “Dicteeschrijven is een sport!” aanvankelijk “achter een balletje aan rennen”. Iemand, laat ik hem Bert noemen, corrigeerde dat tot “achter een balletje aanrennen”. Aanrennen staat inderdaad in het Groene Boekje. Maar net als bij de rode( )kool kijk ik ook naar de context, want zeker bij de combinatie van een voorzetsel met een werkwoord is de betekenis doorslaggevend. Denk maar aan uit( )trekken in het Groot Dictee 1995 en 1996: “strandjutters die erop uittrokken” en “trokken socialisten erop uit”. Daar heb ik nu nóg een trauma van. Dat moest toch zijn “eropuit trokken” en “eropuit”? Het werkwoord is in beide gevallen trekken (de paden op, de lanen in, eropuit), niet uittrekken. Dat doe je met je kleren. Toegegeven, een garnizoen kan ook uittrekken, te velde trekken (vergelijk het met uitrukken). Maar dat is niet eróp uittrekken. Dan is het eropuit trekken.

Terug naar aanrennen. Staat in het Groene Boekje, zei ik, maar ik ben eigenwijs, ik vond het in de context “achter een bal aanrennen” raar. Aanrennen, aan elkaar, associeer ik met komen aanrennen. Idem voor aanwandelen, aanlopen, aanfietsen, aanrijden, aanvaren en aanvliegen, afhankelijk van het vervoermiddel. (Bij aanrijden en aanvaren denk ik ook aan een botsing, en bij aanvliegen aan een ander soort botsing, nadat je rood aangelopen bent, maar dit terzijde.) Ik vond dus ‘aan’ meer bij achter een balletje horen dan bij rennen. Ik zou “achter een balletje aan rennen” schrijven. Dat zei ik ook. Aanrennen staat niet in Van Dale, zei ik erbij, dus geen voorbeeldzinnen met aanrennen in de context van Alex’ zin. Alex ging erin mee. Totdat iemand, laat ik hem maar weer Bert noemen, riposteerde met: “Het lijkt mij dat we wel degelijk op grond van Van Dale tot aaneenschrijven kunnen besluiten. Sub voce aan wordt namelijk bij betekenis 5 een hele reeks werkwoorden met het voorzetsel aan opgesomd, waaronder aanrennen. Er wordt vermeld dat ze ‘op de door het grondwoord genoemde wijze naderen’ als betekenis hebben.” Touché? Alex ging om, ik was nog niet overtuigd. Ik vond die betekenis “op de door het grondwoord genoemde wijze naderen” juist bij uitstek passen bij ‘mijn’ interpretatie van aanrennen: komen aanrennen. Van Dale zegt bij aan 5 namelijk ook “als eerste lid in scheidbaar samengestelde onoverg. ww. (alleen in de vorm van de infinitief of het voltooid deelwoord, in combinatie met ‘komen’; cursivering van mij) die betekenen etc.” (Komen) aanrennen en aangerend komen! Hé, dacht ik toen: hij kwam aangerend, hij kwam achter een bal aangerend. “Hij kwam achter een bal aan aangerend”, kan dat? Is er geen subtiel betekenisverschil tussen “hij kwam achter een bal aan gerend” en “hij kwam achter een bal aangerend”? Aan omgaan en toegeven gaat spartelen vooraf.

Er zijn nog veel meer werkwoorden met een voorzetsel, waar veel zinnigs over te zeggen is. Ik noem wat zinnige zinnen. Je nieuwe auto inrijden en er dan in rijden. Opkrassen, je mag er niet op krassen. Zal hij omgaan? Het zal erom gaan! Dit stukje overschrijven, het bestand overschrijven en er dan een column over schrijven. En kippen geven de voorkeur aan rennen.

Tot slot nog een toefje slagroom op het toetje. Er zijn ook werkwoorden die aan een zelfstandig naamwoord ‘vastgroeien’. Het is pianospelen, maar marimba spelen (leidraad, 6.8.c). Ook dat is in beweging. “Ik zal straks die wijn proeven. Ik ga een middagje wijnproeven.” Nu nog niet in de naslagwerken, maar ik voel er wel voor. Net als voor ‘dicteeschrijven’. “Tommy Wieringa mocht een dictee schrijven voor dertig liefhebbers van dicteeschrijven.” Je ziet, ik ben best wel rekkelijk. Of zo je wilt inschikkelijk. Ja, ik heb er schik in. Want daar gaat het uiteindelijk om: plezier in de taal. Precies!

*) De regel is: wat als één woord wordt opgevat, wordt aaneengeschreven, wat meer dan één woord is, wordt met spaties geschreven (Technische Handleiding 3.2.1 en 8.2). “Niettemin zijn er geregeld onzekerheden: hebben we bijvoorbeeld één woord dan wel twee in weg( )lopen, viool( )spelen, met alle gevolgen van( )dien, … dat hij de trap op( )liep, een online( )verbinding, standaard( )uitspraak? In de meeste gevallen geven de spellingregels uitsluitsel, maar niet in alle.”

 

Reacties zijn gesloten.