Opnieuw buigt dictee-expert Pieter van Diepen zich over woordgroepen die nu eens los, dan weer aaneengeschreven worden. Na grondig onderzoek blijkt consensus niet te bestaan over de schrijfwijze van te( )goed en wel( )eens.
door Pieter van Diepen
In mijn column ‘Alles goed?’ van 29 april weidde ik uit over twee kwesties: over alweer – met als conclusie dat mijn op basis van het Groene Boekje en Van Dale zorgvuldig opgebouwde redenering dat het ook in de uitdrukking ‘Hoe zat het ook alweer?’ aan elkaar moet worden geschreven, genadeloos onderuit werd gehaald door een advies van Taaladvies.net, van het gezaghebbende Taalunieversum, dat immers van de Taalunie is, van het Groene Boekje en dus de baas, en dat daarom, zolang dat advies nog niet in de woordenlijst is verwerkt, al( )weer ongeschikt is voor dictees – en over weleens. Weet u het nog?
Weleens
Over wel( )eens schreef ik: “Ik ben een pragmatische ‘precieze’. Als ik bij een dictee weet dat iets niet in het Groene Boekje staat, maar wel in Van Dale, zoals weleens, schrijf ik het zoals Van Dale. Maar als iemand mij vraagt hoe je wel()eens schrijft, geef ik een genuanceerd antwoord: los, want het staat niet aan elkaar in het Groene Boekje, en er is ook geen regel die dat dwingend voorschrijft, maar in een dictee met de gebruikelijke spelregels aan elkaar, want zo staat het in Van Dale.” En verder: “Staat wel( )eens in het Groene Boekje? Die vraag is niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Sommigen zullen zeggen: nee, het staat niet als zodanig in de woordenlijst, dus je moet spellen volgens Van Dale: weleens, aan elkaar. Anderen zeggen: jazeker, het staat wel degelijk in het Groene Boekje, maar niet als zelfstandig lemma als woordgroep wel eens, maar gewoon onder wel en eens. Juist het feit dat het niet aan elkaar in het Groene Boekje staat, zullen die anderen zeggen, duidt erop dat het (nog) niet aan elkaar gegroeid is. De kwestie is er door toedoen van de Groot Dicteejury niet helderder op geworden. Werd bij de editie 2000 in de zin ‘Tegenwoordig moeten wij weleens grinniken’ nog geoordeeld dat weleens aan elkaar moest, bij het dictee van 2011 zei de voorzitster over de zin ‘Nu willen jullie uiteraard wel eens weten’ doodleuk: ‘Wel eens is een veelgebruikte woordgroep. Dan bestaat de neiging om de woorden aaneen te schrijven, maar de aaneengeschreven vorm staat niet in het Groene Boekje, en dat is onze eerste scheidsrechter.’ Bij zoveel onduidelijkheid vind ik zo’n woord of woordgroep niet bruikbaar in een dictee. En als het toch wordt gebruikt, zouden beide vormen goed gerekend moeten worden.” Vandaar ook de titel: ‘Alles goed?’
Daarmee leek mij voor wat wel( )eens betreft de kous af. Waarom kom ik er dan nu weer op terug? Omdat ik er toch nog iets aan heb toe te voegen. Iets dat zich aandiende na het dictee ‘Nieuw leven in Aalsmeer’, dat op 17 oktober 2013 plaatsvond. Ik koos in de zin “Een bevalling wordt wel( )eens vergeleken met een marathon” voor weleens, de correctiesheet vermeldde wel eens, dus ik had niet alles goed. Naderhand liet de auteur weten dat zij “nog even had gekeken naar wel eens en dat dat inderdaad aan elkaar moest”. Zij baseerde zich op een advies van Taaladvies.net. Inderdaad, van Taalunieversum, van het Groene Boekje, de baas. Dat advies (nummer 1534) luidt: “Weleens, in één woord, betekent ‘soms’, ‘ooit, wel een keer’ of ‘heel graag’ (met achterdocht gezegd).” Voorbeelden: “Het gebeurt weleens (soms) dat een gevangene ontsnapt. Ik heb weleens (ooit, wel een keer) gespijbeld. Jij kunt die plank met je rechterhand in tweeën slaan? Dat wil ik weleens (heel graag) zien.” In de zin in Aalsmeer had weleens de eerste betekenis (soms), in het Groot Dictee in 2000 ook, en in het Groot Dictee 2011 de derde (heel graag).
Het advies geeft ook aan wanneer wel eens los wordt geschreven: “Bij contrastief taalgebruik moet wel eens in twee woorden geschreven worden. Er wordt dan een tegenstelling uitgedrukt met wat eerder is gezegd of wat al dan niet impliciet wordt verondersteld. Wel wordt dan met een klemtoon uitgesproken.” Als voorbeeld o.a. “Ik zou wél eens naar Afrika willen, in tegenstelling tot wat jij denkt.” En ten slotte nog de bijzonderheid “Als we in de vaste combinatie ‘het eens zijn (met)’ het bijwoord wel toevoegen, schrijven we wel eens altijd los. Wel drukt dan een vermoeden uit.” En als voorbeeld “De heren zullen het uiteindelijk wel eens worden.”
Is er nu dan eindelijk duidelijkheid? Nee, wel iets meer dan in april, maar wat mij betreft geldt voor wel( )eens nu hetzelfde als voor al()weer, namelijk dat zolang de strekking van het advies nog niet in de woordenlijst is verwerkt (het woord weleens als lemma, met de genoemde betekenissen, en de woordgroep wel eens als afzonderlijk lemma, met de daarbij behorende betekenissen), het woord dan wel de woordgroep (althans in de betekenissen ‘soms’, ‘ooit, wel een keer’ of ‘heel graag’) ongeschikt is voor een dictee.
Tegoed
In het Aalsmeerse dictee kwam nog een kwestie voor: te( )goed (“deed zij zich dagelijks tegoed aan dubbelzoute drop”). Ik twijfelde, ik wist dat er iets mee was. Iets wat in het Groene Boekje anders staat dan in Van Dale. Wat was dat ook al()weer? Sommigen zeggen: tegoed moet alléén aan elkaar als zelfstandig naamwoord, het tegoed. In alle andere gevallen los: iets te goed hebben, zich te goed doen aan. Ik dacht dat dit laatste volgens het Groene Boekje aan elkaar moest en volgens Van Dale los, en schreef hier tegoed. Zo stond het ook op de sheet. Terecht? Nee, meende ik naderhand, het moest los. Ik was in de war met het andere voorbeeld: tegoed hebben. Daar is (althans bij mij) onduidelijkheid over. In het Groene Boekje staat tegoed (het zelfstandig naamwoord) en – en dat is de crux – daarna als apart lemma tegoed hebben. Ik interpreteer dat (maar sommigen onder ons zijn dat niet met mij eens) als “iets tegoed hebben”. Immers, als het zou gaan over ‘(bank)tegoed hebben’, had het niet als apart lemma vermeld hoeven te worden! En daar zit het verschil met Van Dale, dat ik bedoelde: Van Dale geeft, na tegoed, als zelfstandig naamwoord, als apart lemma te goed (bijwoord) met betekenis ‘te vorderen’ en als voorbeeld “hij heeft nog geld van mij te goed”. Voor mij bleef de onduidelijkheid over de interpretatie van tegoed hebben in het Groene Boekje bestaan, maar over tegoed of te goed in het Aalsmeers dictee was, dacht ik, geen onduidelijkheid meer: de auteur en ik zaten fout.
Maar ís het nu duidelijk? Geenszins. Want ook hier werpt een advies van Taaladvies.net – ja, van Taalunieversum, et cetera – nieuw licht op de kwestie. Verrassend nieuw licht: dat advies (nummer 775) zegt niet alleen dat het inderdaad ‘iets tegoed hebben’ is, maar óók dat het ‘zich tegoed doen aan’ is! Op de vraag “Moet te( )goed aan elkaar of los geschreven worden?” is, aldus het advies, het antwoord “Als bijvoeglijk naamwoord moet dit los worden geschreven. Het heeft dan zijn letterlijke betekenis: beter dan gewenst. Als zelfstandig naamwoord moet het aan elkaar geschreven worden. Het heeft dan niet zijn letterlijke, maar een toegespitste betekenis: het tegoed = het positief saldo.” Dat geeft nog geen uitsluitsel over ‘te()goed hebben’ en ‘zich te()goed doen aan’, maar de daaropvolgende toelichting wel. Eerst wordt nogmaals gezegd dat combinaties van een bijvoeglijk naamwoord voorafgegaan door te los geschreven moeten worden (met als voorbeeld o.a. “Deze leerling is te goed om naar het mbo te gaan”) en dat tegoed als zelfstandig naamwoord aan elkaar geschreven moet worden (met als voorbeeld “Ons tegoed bij de bank begint helaas aardig te slinken”), maar dan komt het: het advies besluit met “Ook in de werkwoordelijke combinaties tegoed hebben, tegoed houden en zich tegoed doen, schrijven we tegoed aan elkaar”! En als voorbeelden “Je hebt nog een woordje uitleg van me tegoed’ en “We deden ons tegoed aan de overheerlijke desserten die ze op tafel had gezet”. Ook hier vind ik dat zolang dit niet duidelijk in de woordenlijst is verankerd en zolang er discrepantie bestaat met hetgeen vermeld is in Van Dale, dat het keurmerk van de Taalunie heeft, te( )goed (althans in de zin van tegoed hebben en zich tegoed doen) ongeschikt is voor dictees. En dat alles goed gerekend zou moeten worden.
Alles goed?
In Aalsmeer schreef ik “deed zij zich tegoed” (wat goed gerekend is) en “wordt weleens vergeleken” (wat fout gerekend is). Op grond van bovenstaande redenering hadden die beide goed gerekend moeten worden. Had ik dan alles goed gehad? Nee. Met schaamrood op de kaken beken ik dat ik als opa in spe nog het een en ander te leren heb. Ik vreesde dat ik als ik commode met een c schreef als hopeloos ouderwets zou worden ontmaskerd. En schreef kommode …
Helemaal mee eens. Behalve dan met die commode…
Te kort komen (Van Dale) en tekortkomen (GB) is ook zo’n
voorbeeld; we komen altijd geld tekort of te kort. waarbij het
GB de voorrang heeft.
Tegoeddoen of tegoed doen is niet opgenomen in Van Dale en GB, dus lijkt
‘te goed doen’ juist of ben ik nu te bijdehand ?
vr.groet
Ha die Bill, ja, bij ontstentenis van aaneengeschreven vormen in de boeken, zou je zeggen dat het ‘zich aan iets te goed doen’ moet zijn. Dat vond ik bij nader inzien ook in Aalsmeer. Totdat ik dat taaladvies zag. De portee van mijn betoog is juist dat ik nu vind dat de Taalunie dat wat ze in dat advies zeggen als de wiedeweerga in het Groene Boekje moeten opnemen. Dan pas is er duidelijkheid.
In de onlineversie van Van Dale staat nu ook al ‘zich tegoed doen (aan)’. En in de elektronische versie van Van Dale werd in 2008 tekortkomen als lemma opgenomen, hoewel het nog onder verschillende andere lemma’s in dezelfde betekenis als drie losse woorden wordt gespeld.
En het wordt almaar erger. In de gloednieuwe bundel 5000 venijnige dicteewoorden van Genootschap Onze Taal vinden we ‘te goed (in: zich te goed doen)’.
Zucht.
Toch troost ik mij met de
gedachte dat wij – niemand uitgezonderd –
het over ‘weleens’ wel eens zijn !
u allen groetend.
Beste Pieter, bedankt voor de uitleg en aandacht voor deze (heikele) kwesties. Ook ik heb er weer van geleerd (en zal deze termen niet meer gebruiken in een dictee)!