Ooit een bad vol wurmen gezien?

Huib Boogert denkt dat de spelling van pierenbad behoort tot de uitglijers van de Spellingcommissie.

Wurmpjes van kinderen in het pierenbadje

Pierenbadje

Is een pierenbadje leuk voor wurmen?

door Huib Boogert

In een vorige column heb ik gepoogd aan te tonen, dat zotte meervoudsvormingen invloed kunnen hebben op de tussen-n in samenstellingen. Ik vat er in deze bijdrage drie bij de kop.

Pieren
Een heel gek voorbeeld vind ik zelf het woord pierenbad. De tussen-n suggereert hier, dat het bad bestemd is voor pieren. Maar ooit een bad vol wurmen gezien? En ooit iemand daarin zien zwemmen? Of zou hier bedoeld worden, dat er een wandelpier door het bad loopt? Ik geloof dat de Spellingcommissie van de Taalunie hier weer een van haar befaamde uitglijers maakt. In mijn jeugd betekende ‘pieren’ gewoon spelen. Zo staat het ook in het Etymologisch woordenboek van Van Dale (vreemd genoeg niet in ‘de dikke’ zelf).
Hoewel ik in een dictee natuurlijk braaf pierenbad schrijf, is dit ondiepste deel van een zwembad écht bedoeld om te pieren, te spelen. En niet om te zwemmen. Véél te ondiep. Pierebad dus eigenlijk.

Sleeën
Iets soortgelijks doet zich voor bij het woord arrenslee. Ook daar heb ik ernstige twijfels over de tussen-n. Volgens mij is het een onecht kind. Zo gespeld is het een verdrietig pleonasme. Een ar is een slee. Een arrenslee is dus dubbelop. En kom me niet aan boord met de flauwiteit dat arrenslee een verkorting is van ‘narrenslee’. Want dat telt hier niet.
Nee, ik houd het erop dat een arrenslee een slee is om mee te arren. Het eerste deel van de samenstelling is dan een werkwoordsvorm. En dus is arreslee de juiste spelling.

Honden
Een jeukerig gevoel krijg ik ook altijd bij het woord hondenweer. De volksmond beweert dat het weer is, waar je je hond nog niet aan blootstelt. Maar waarom spreekt men dan van hondenweer? Dan is non-hondenweer verkieslijker. Of wordt er bedoeld dat je hooguit je hónd door dit weer zou sturen? Dan is de tussen-n verdedigbaar.

Maar ik vermoed dat er iets anders aan de hand is. In veel dialecten wordt nog altijd het woord ond/ont gebruikt, in de betekenis ‘vuil, smerig’. Mijn schoonfamilie spreekt nog altijd van een onten donder (een vuilpoes) en mijn eigen familie van ont weer (slecht weer). De laatste uitdrukking is ook via Google te vinden. Als ond/ont dus een bijvoeglijk naamwoord is en niet een zelfstandig naamwoord, moeten we dus eigenlijk hondeweer schrijven.

Gronden
De regels omtrent werkwoordsvormen en bijvoeglijk naamwoorden als eerste deel van een samenstelling zijn (sinds 2005) verdwenen uit de Leidraad, maar de Taalunie past ze nog wél toe. Hoewel soms op ondoorgrondelijke gronden…

Reacties zijn gesloten.